Het komt niet vaak voor dat een reclamebureau er zo in slaagt om een slogan of een productnaam zo diep in de Nederlandse cultuur in te sluiten, dat het bijvoorbeeld in de Dikke Van Dale terecht komt. Met Zwitserleven is dat gelukt. De Nederlandse vestiging van het Zwitserse Swiss Life startte in 1983 een uiterst succesvolle reclamecampagne onder de titel ‘het Zwitserleven Gevoel’. Bekende Nederlandse als Joop Doderer, Derek de Lint, Kees Brusse, Famke Janssen, Huub Stapel, Ellen ten Damme en Chris Zegers bezongen op radio en televisie de geneugten van een oude dag in rust en weelde. De reclamespotjes stralen allemaal hetzelfde uit: als je nu goed spaart en zuinig aandoet, dan kun je na je pensioen leven als een god in Frankrijk.
Wuivende palmen, bounty stranden, safari’s, dure auto’s en luxe jachten schetsen de consument een ideaalbeeld voor hoe hun oude dag straks gaat worden. Het ‘Grote Grijze Genieten’ zoals hoogleraar ethiek Frits de Lange al schreef in zijn kritisch essay De armoede van het Zwitserlevengevoel (2008). De Lange vraagt zich af of de concrete, feitelijke pensionado’s eigenlijk wel zo gelukkig zijn met het door hen bereikte volmaakte leven. Reizen, eten en drinken, uitgaan, jezelf verwennen: het pensioen voor de babyboomgeneratie lijkt een hedonistisch belevenisparadijs.
Verschillende onderzoeken laten zien dat deze droom voor een meerderheid van de senioren financieel onhaalbaar is en –nog veel belangrijker – ook onwenselijk. Mensen willen helemaal niet automatisch stoppen met werken als ze met pensioen gaan. Werken wordt namelijk niet alleen gezien als een noodzakelijk kwaad om geld te verdienen maar ook als een uitdrukking van eigenwaarde en de wens om iets voor de maatschappij te (blijven) betekenen.
Nu de bankencrisis de financiële hemel van de babyboomgeneratie heeft laten imploderen, staat dit ideaal van het volmaakte leven ook onder druk. En wel op meerdere manieren. Ten eerste komt door het Zwitserleven-ideaal het hele arbeidzame leven in het teken te staan van het einde van dat leven als er juist niet meer gewerkt hoeft te worden. De aankomende gepensioneerde moet zich tijdens het grootste gedeelte van zijn leven allerlei leuke zaken ontzeggen ten bate van een ideaal waarvan de verwezenlijking nog onzeker is. Je hoopt dat je pensioen je een volmaakt leven schenkt, maar feitelijk moet je gewoon maar afwachten of dat ook gebeurt. Bovendien bestaat het gevoel dat het tegenvalt. Het Zwitserleven-gevoel is dan ook voornamelijk een reclamegeloof.
Dat reclamegeloof past zeer bij de babyboomgeneratie en kent sterke eschatologische aspecten. Immers: de verlossing van alle pijn en ellende (werken, werken, werken) ligt aan het einde van de wereld (pensioen). De eschatologische hoop van de christelijke traditie – als Christus wederkeert de wolken om een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te maken – richt het hele gelovige leven op de toekomst. Al het goede dat ons toevalt, is voorlopig, net zoals al het slechte dat ons overkomt of dat we aanrichten. Alles is relatief in het licht van de Eindtijd. Bovendien gaat het om een eschatologische hoop, een geloof dat het na ons leven – in de hemel – beter zal zijn.
Eén van de belangrijkste verschillen tussen het Zwitserse en het christelijke Eschaton is de houdbaarheid. De seculiere hemel van ons pensioen is vol met avontuur en autonomie, maar uiteindelijk zeer tijdelijk. Het volmaakte leven van onze laatmoderne cultuur houdt het maar één á twee decennia uit. Daarna zet het onvermijdbare verval van lichaam en geest in. En al het geld dat je gespaard hebt, kan daar niets aan veranderen. ‘Voor de dood is ieder gelijk,’ is het spreekwoord. Het Zwisterleven-gevoel is een tijdelijke hemel voor het uiteindelijke definitieve einde. De hoop van het christelijke Eschaton ligt juist in het geloof dat er aan het leven in de hemel nooit een einde zal komen. De christelijke hoop is een eeuwige hoop. Het volmaakte leven van een christen is volmaakt in de eeuwige Christus, het volmaakte leven van de babyboomers is volmaakt alleen, en slechts alleen, in al zijn tijdelijkheid.
Het volmaakte Zwitserleven draait om factoren die wij in onze laatmoderne samenleving hoog waarderen: genieten, autonomie, controle en status. Het pensioen is daarmee het hoogtepunt van de American dream van de selfmade man. Het volmaakte leven is vooral een activiteit geworden: je moet er hard voor werken. Met andere woorden: je hebt de volmaaktheid van je leven zelf in de hand (met als bijkomend vraagstuk dat je ook de mislukkingen in je leven voor 100% aan jezelf te danken hebt). Het laatmoderne volmaakte leven is maakbaar, binnen ieders bereik, gedemocratiseerd in zekere zin.
Het volmaakte leven uit de christelijke traditie wordt juist (ook) gezien als een ‘je toegevallen’ volmaakt leven. Het is een kwestie van genade, dat doorheen de tijd tot stand kan komen. Sterke franciscaanse waarden zijn daar, zoals Bonaventura voorlegt in De pertectione vita nederigheid, armoede, stilte en een christocentrische gebedspraktijk. De imperfecte (want zondige) mens is op zoek naar vergeving en verlossing. Het is vervolgens God die zich naar de mens toekeert, om hem tot volmaaktheid te brengen. De volmaaktheid van bijvoorbeeld de heiligen uit de katholieke traditie hebben die heilige volmaaktheid dan ook niet aan zichzelf te danken. Althans, zijzelf geven alle credits aan God, die hen tot die volmaaktheid heeft gebracht. ‘Wees dus onverdeeld goed, zoals jullie hemelse Vader hemel pis,’ zo eindigt Jezus zijn beroemde bergrede (Mt. 5, 48).
In de popcultuur is het besef van de onmogelijkheid van een binnenwereldlijk volmaakt leven een bekend thema. In één van zijn meest bekende nummers zingt Lou Reed over een ‘Perfect day’. Het lied is niet alleen zeer bekend, maar ontzettend vaak gecoverd, aangepast en opnieuw uitgebracht. De muziek op de tekst heeft een nostalgisch-romantische bedding, maar kent een onderliggend muziektechnisch complex patroon. Het lijkt of Lou Reed ala Perry Como zoetgevooisd het volmaakte leven bezingt: ‘Gewoon weg een perfecte dag / sangria dringen in het park / en als het later donker wordt / moeten we naar huis / gewoon weg een perfecte dag / dieren voeren in de zoo / en dan nog een filmpje pikken.’
Maar zo eenvoudig dicht bij een Zwitserleven-gevoel ligt Perfect Day niet. Reeds’ beschrijving is een cynische. De zanger kent een heftig rock’n’roll-leven met seks, drank en drugs. Met de band The Velvet Underground bezong hij heroïne bijvoorbeeld in I’m waiting for the man. Hij zingt, cynisch, over zijn eigen heroïneverslaving in Perfect Day: ‘You’re gonna reap just what you sow’, impliciet verwijzend naar de Galatenbrief. ‘Maak u niets wijs: God laat niet met zich spotten. Wat een mens zaait zal hij ook oogsten. Wie zaait op de akker van zijn zondige natuur, zal van die natuur verderf oogsten; wie zaait op de akker van de Geest, zal van de Geest eeuwig leven oogsten. (Gal 6,7-8).’
Toch voel je het streven, hard, ruw en postmodern bij Perfect Day en het bewustzijn dat de protagonist van de song het wil, maar nog niet redt. Het onverdeeld goede is nog lang niet in zicht. Dat is ook te zien bij Paradise by the dashboard light van Meat Loaf. Opnieuw een liefdesliedje waarin een jongen en een meisje voor de keuze staan om te starten met wat een volmaakt leven kan worden. De tekst is geschreven door de Amerikaanse componist uit de Wagneriaanse Rockopera-stroming Jim Steinman en werd populair door de uitvoering van de Amerikaanse band Meat Loaf bijgestaan door actrice en zangeres Ellen Foley.
Net als Perfect Day kent de muziek meerdere lagen. Aan de oppervlakte zien we een jongen en een meisje, in een klassieke Amerikaanse setting, in een auto aan een meer. Ze zijn als 17-jarigen pril verliefd. Het meisje geeft haar grenzen aan en haar ultieme wens. Ze vraagt de jongen: ‘Hou je van mij? / Zal je altijd van mij houden? / Heb je me nodig? / Zal je me nooit verlaten?’ De jongen vraagt bedenktijd en kiest voor haar. Hij krijgt later spijt van zijn keuze en bidt God om hulp. Het lied krijgt daardoor een nieuwe, spirituele dimensie. ‘Ik denk niet dat ik dit zal overleven / Ik zal mijn belofte niet breken of mijn eed vergeten / Maar alleen God weet wat ik nu nog kan doen / Ik bid voor het einde der tijden / Het is alles dat ik doen kan / Bidden voor het einde der tijden / Zodat ik mijn tijd met jou kan beëindigen.’
Een derde voorbeeld is van de Amerikaanse zanger-kunstenaar David Byrne. In de song Self made man uit 1994 zingt hij: ‘We kunnen de toekomst niet voorspellen / Maar we maken het beste ervan / Mijn kaarten liggen op tafel / en ik gok alles wat ik ben / Sommigen van ons hopen / om met een volmaakt leven te eindigen. Byrne ziet het concept van het Zwitserleven-gevoel bij sommigen van zijn leeftijdsgenoten aan de goktafel ontstaan, waarbij zij met hun diepste ik gokken of het een volmaakt leven wordt, of een verloren leven.
De drie voorbeelden laten zien dat wat de laatmoderne mens als ‘volmaakt’ beschouwd dat in de praktijk na enige tijd toch niet blijkt te zijn. Reed bezingt de monotonie van zijn – overigens in de ogen van de wereld zo geslaagde – saaie leventje. Hij heeft alles voor elkaar – liefde, geld, goed, bezit – maar de vermoeide loomheid slaat eraf.’ Meat Loaf hoopt dat gemaakte keuzes terug kunnen worden gedraaid en David Byrne heeft kritiek dat mensen hun eigen leven al gokkend willen vervolmaken.
De Nederlandstalige popmuziek kent soortgelijke voorbeelden. Vertwijfeld vraagt de dertiger aan zijn vrouw even op de bank komt zitten. Hij is wat minder ‘blij als toen’ ondanks wat ze samen hebben opgebouwd om gelukkig te worden. Het huisje-boompje-beestje-verhaal spreekt hem niet minder aan en vraagt zich af of dat alles is. Hij wil minder van hetzelfde, zoals ieder doorsnee gezin. Het leven loopt anders dan hij zich had voorgesteld. Het volmaakte leven is voor Doe Maar (we bespreken Is dit alles?) nog niet gevonden. De heilige graal: een kind, een huis, getrouwd geeft vragen over hoe je je leven vervolgt. Hij is vooralsnog negatief: ‘Aan het einde zijn we allemaal de klos’.
Herman van Veen bezong de situatie van Lou Reeds’ Perfect Day in zijn nummer Rozengeur en maneschijn:
‘En vandaag is het de elfde / en hij is precies hetzelfde / als de twaalfde of de tiende / ik kreeg wat ik verdiende. En de Zeeuwse band Blof houdt de eschatalogische klinkende hoop in Bijna waar ik zijn moet overeind. Ik ben bijna waar ik zijn moet / Bijna waar ik zijn moet / Bijna op mijn plaats / Die ruimte is van mij / En mocht ik het niet halen / Dan was ik toch dichtbij / Ik ben bijna waar ik zijn moet.
Het ideaal van het volmaakte leven is in onze laatmoderne samenleving – niet geheel verrassend – vooral een binnenwereldlijke aangelegenheid. We moeten in het hier en het nu gelukkig worden, waarbij we alles in het werk moeten stellen om dat te bereiken. Maar eenmaal dat ‘volmaakte leven’ bereikt hebbend, vragen we ons af ‘of dat nu alles is’. Het volmaakte leven van huisje-boompje-beestje verandert van de hemel in de hel zodra de sleur en de vermoeidheid toeslaat. En het volmaakte leven in de herfst van bestaan onder banier van de Zwitserse vlag blijkt uiteindelijk maar al te vlug te eindigen in gebreken, pijn en uiteindelijk de dood.
Het christelijk ideaal van het volmaakte leven kan onze maatschappij vooral een beeld schetsen van een leven dat volmaakt gemaakt wordt, niet zozeer door eigen werken of krachtsinspanningen, maar eerder van buitenaf. Het is de ontmoeting met de mensen om ons heen, en door hen met de levende God, die ons leven volmaakt maakt. En dat hebben we niet helemaal in eigen hand, dat is toe-vallen, pure genade. ‘Wees volmaakt, zoals je vader in de hemel dat is.’ Daar kan geen seflmade Zwitserleven aan tippen.
Samen geschreven met cultuurtheoloog Frank Bosman. Verschenen in Franciscaans Leven, augustus 2012 (jaargang 95, nr. 4)