De eennalaatste etappe: van Borne naar Oldenzaal. Met het passeren van de A1/A35 als onvriendelijk entree van de gemeente Borne kom ik in katholiek Twente. Waar dorpen als Wierden, Rijssen en Holten nog grotendeels protestants zijn, valt de munt nu op haar rooms-katholieke zijde. Mijn wandeling gaat door de streek van stiften, kloosters en kapellen. Het is de grootste katholieke enclave boven de grote rivieren. Ik loop van Maria naar Maria.

Het noordoostelijke deel van Twente bleef katholiek. Ondanks de Tachtigjarige Oorlog. Ja, ok. Prins Maurits en zijn Staatse leger veroverde in 1597 forse delen van de streek. Groenlo, Oldenzaal, Enschede en Ootmarsum vielen als dominostenen in handen van de militair tijdens zijn grootste veldtocht. De veroveringen waren aanleiding voor pastores om, niet al te weinig onder een zekere druk, zich te reformeren. Of ze werden simpelweg vervangen door predikers van het nieuwe geloof.

Anders dan elders was dit van relatief korte duur. De Spaanse strateeg Spinola heroverde de gebieden binnen enkele jaren, met steun van lokale katholieke notabelen. Al in 1605 was de inname van Oldenzaal een feit. De Hanze-stad bleef met haar Plechelmusbasiliek – één van de oudste kerken in Overijssel – de ‘katholieke hoofdstad’ van Noord-Oost Twente.

Vijf jaar later, 1610, werd het akkoord gesloten dat Twente onder de Staten-Generaal zou komen, maar qua religieuze praxis onveranderd bleef. Nadat in 1626 Ernst Casimir van Nassau de Spanjaarden voorgoed het land uitjoeg, bleef de streek toch voornamelijk katholiek.

Zo werd in Oldenzaal een ‘Interim’ getekend. Dat betekende dat de Plechelmuskerk werd teruggegeven aan de katholieken. Hervormde predikanten werden niet geweerd. Het werd een politiek van geleidelijkheid. In 1632 werd het verdrag door de Staatsen opgezegd. Dat leidde ertoe dat katholieken kerken kwijtraakten en de katholieke gelovigen voortaan de mis in schuilkerken moesten vieren. Of simpelweg over de grens moesten vluchten naar het bisdom Munster.

Pas veel later, in 1853 bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, krijgen de Twentse katholieken hun kerken terug, of mogen ze nieuwe  kerken bouwen. Het is de emancipatoire opmaat naar de – tijdelijke – periode van het rijke roomse leven tussen pakweg 1875 en 1965.

Maria in Borne

Als ik het stationnetje van Borne verlaat, wil ik eerst de Mariakapel aan de Koppelsbrink bezoeken. Het lijkt een kapel uit vroeger tijden, maar is pas 65 jaar oud. De kapel is in Romaanse stijl opgetrokken en met Duits ‘Bentheimer-zandsteen’ gebouwd. Er is nog een Duitse connectie: het Mariabeeld komt uit de Duitse plaats Vreden, dat ten oosten van Groenlo net over de grens in Westfalen ligt. Symbolisch ook: het beeld is in de laatste wereldoorlog verwoest en door de ontwerper van de kapel, Liebenbaum, hersteld.

Ik steek een kaarsje op en loop door. Ik verlaat het dorp van zwemster Marleen Veldhuis, voetballer Wout Weghorst en policitus Pieter Omtzigt. Ten noorden van Borne ligt Zenderen. Met 1.400 inwoners is het dorp onderdeel van de gemeente Borne. En doordrengt van katholieken. Tussen Borne en Zenderen ligt het bezinningshuis De Zwanenhof, waar tot 2011 Redemptoristen huisten en nu maandelijk de Zwanenhofvieringen worden gehouden, samen met het Twents Liturgiekoor. Aan de rand van het dorp ligt het slotklooster van de zusters karmelietessen van Zenderen. In 2020 vertrokken de laatste slotzusters.

Verderop, net na de rotonde aan de Hertmerweg, staat het karmelietenklooster dat is gesticht in 1856 toen karmelieten uit Boxmeer naar Twente trokken. Anno 2022 heeft ‘het patersklooster’ 16 mensen.

De tödden, marskramers, kiepenkerels en Hollandgänger

Aan de overzijde van het klooster staat een plattegrond van de ‘Handelsweg’, zoals het Marskramerpad hier inmiddels heet. De Handelsweg loopt van Osnabrück naar Deventer. Voor het eerst lees ik – behoudens het wandelboekje ‘Marskramerpad’ – over de Tödden, Marskramer en Hollandgänger.

Ik ontkom er niet aan om in mijn verslagen over het Marskramerpad te schrijven over de tödden, marskramers en kiepenkerels. Dat beeld wordt nu romantisch voorgesteld. Dat was het allerminst.

De tödden waren koopmannen die tussen de 17e en 19e eeuw linnen en andere stoffen verkochten. Er waren verschillende typen van deze kramers: pakkendragers die enkele keren per jaar te voet op zoek naar inkomsten gingen.  In februari, in de oogsttijd in de zomer, in augustus en aan het begin van de winter. Succesvolle pakkendragers werden groothandelaren. Je kunt ze als voorloper (sic) zien van de grote textielbaronnen met hun fabrieken die aan het begin van de industrialisatie ontstonden.

Dan zijn er de marskramers en kiepenkerels. Dat zijn de handelaren onder dit arme voetvolk. Met blauwe kiel en een kiep (een gevlochten draagkolf op de rug) verkochten ze in dorpen en boerderijen van alles. Big Bazar, Aldi of Action zijn er niets bij: lucifers, borstels, parfum, dagboeken, postpapier en snuiftabak.

Vervolgens zijn er de Hollandgänger. Arme keuterboeren en boerenzonen (‘Buben’) die als seizoenarbeiders blij waren een paar centen in Holland te verdienen. De Hollandgänger werkten als turfstekers, hooiers (‘hannekemaaiers’, een samenstelling van de voornaam ‘Johann’ en ‘maaier’, tevens verwijzend naar 24 juni, de feestdag van Sint Jan de Doper, de dag waarop gemaaid ging worden), hoveniers of stukadoors. Onder hen waren ook ‘polderlue’ die sloten en kanalen schoonmaakten.

Er waren ook ‘Hollandgänger’ die voor het avontuur kozen, en bijvoorbeeld aanmonsterden bij de VOC om de wereld te verkennen.

Deze vorm van arbeidsmigratie van Duitse gastarbeiders ontstond na de Dertigjarige Oorlog en ging door tot in de vorige eeuw. Enorme armoede dreef deze seizoenarbeides. Ze verbleven in koude plaggenhutten en werkten keihard voor een grijpstuiver. Uit bittere noodzaak, want na de ingrijpende Europese oorlog waren veel Duitse streken verarmd, ontvolkt en verandert in een economisch drama.

De bijbel en de taal der tödden

Tödden betekent ‘koopmannen’. Ze hadden hun eigen taal. Moormann (1932/1934) beschrijft in ‘De geheimtalen‘ (editie Van der Sijs, 2002) over deze kramertaal onder de reizende handelaren, de Tiöttensprache. Moorman denkt dat er een relatie is tussen de reizende Duitse ’tödden’ en de Teuten, afkomstig uit Limburg en Brabant. Hij zegt daarover:

In de Kempen bestaat een geheimtaal die verwerkt is in een parabel, ‘De verloren Zoon’. Toen ik van drie kanten hoorde dat de Kempense Teuten nooit een geheimtaal gesproken hadden, was ik geneigd deze parabel voor een mystificatie te houden. Ik werd in die mening versterkt door eenzelfde parabel, die Van Ginneken publiceerde in z’n Handb. II, p. 106 en waarvan het woordmateriaal heel zeker onbetrouwbaar is.70 Verder vond ik bij Creemers enkele zinnen uit de geheimtaal van de Teuten, bevattende 17 woorden. Van die 17 bleken er echter 15 afkomstig uit de Tiöttensprache, van Westfalen. Deze uitkomst bracht me ertoe de geheimtaal van de parabel te vergelijken met de Tiöttensprache. Deze vergelijking gaf me de overtuiging dat de taal van de parabel niet verzonnen was. Er is namelijk een grote overeenkomst tussen Tiöttensprache en parabeltaal.

Moorman zoekt verder en verder en vindt vanuit de bekende bijbelse parabel van de Verloren Zoon tientallen woorden die hem ervan overtuigt dat er tussen de tödden en Teuten overeenkomstig taalgebruik heeft bestaan. De schrijver concludeert dan ook:

Op grond van de gemeenschappelijke woorden komen we tot de conclusie dat de Tiötten (dat is Teuten met Westfaalse diftongering) de kern van hun geheimtaal overgenomen hebben van de Teuten uit de Kempen, evenals hun naam. Het contact van beide groepen had plaats in Noord-Nederland, waar ze dezelfde streken bereisden. (Moorman/Van der Sijs, 2002).

Enkele overeenkomstige woorden die Moorman aantrof:

 

De omgekeerde wereld

Ondertussen loop ik verder oostwaarts. Ik voel mij nauwelijks verwant met onze arme oosterburen uit het verleden. Sterker nog, het Marskramerpad van nu toont een ‘omgekeerd marskramer’-idee. Het zijn niet de wandelaars die hun waren te koop aanbieden aan boeren, maar de boeren aan de passerende toeristische landlopers. 

Onderweg kan ik kopen:

  • kaas
  • zuivelproducten
  • brood en banket
  • meel
  • lunchpakketten
  • pruimen en bessen
  • appels en peren
  • kersen en bramen
  • frambozen
  • eieren
  • honing
  • pompoenen
  • vogelhuisjes
  • jam
  • kaarsen
  • groenten en aardappelen
  • sappen en andere dranken
  • bloemen en planten
  • wijnen

Skyline van Deurningen, gezien vanaf de Deurningeresweg.

Op weg naar Deurningen

Er zijn weer meerdere smalle beekjes in het landschap. De Slangenbeek. De Schalbeek. De Gammelkerkbeek. Ik volg de Deurningerbeek en kom in het gelijknamige kerkdorp binnen de gemeente Dinkelland.

In het midden staat de Sint Plechelmuskerk. De kerkklok slaat het middaguur. De straatnamen zijn vernoemd naar pastores. Het straatnaambordje van de Deurningeresweg verwijst naar de oude Marke Deurningen, waarover ik eerder schreef. Een PostNL-busje stuift voorbij over het zandpad.

Verder gaat het richting Oldenzaal. Aan de rand van die plaats ligt het recreatieterrein Het Hulsbeek met zijn minicamping, de Paintball Warriors en het Outdoor Challenge Park. Het voormalige landgoed is eigendom van een rijke textielbaron geweest. In de jaren zeventig wordt het landgoed uitgebreid met een visvijver en een grote zwemvijver met aangelegde strandjes. Het zand uit het gebied wordt gebruikt bij de bouw van de buitenwijk De Thij, vernoemd naar een hoog gelegen akker op de zandgronden.

Ik kijk uit naar Oldenzaal. De wandeling over het recreatieterrein en door de wijk is weinig inspirerend. De kartbaan trekt deze woensdagmiddag veel publiek. In het sportpark is het rustig.

Ik kruis de drukke rondweg en loop langs cafe ’t Hoekje de Hyacinthstraat in. Ik zie in de Deurningerstraat mijn eindpunt van vandaag: de Plechelmusbasiliek.

De basiliek is gebouwd rond 1150 van zandsteen uit het graafschap Bentheim. Honderd jaar later werd de markante toren toegevoegd.

Op de plaats van de basiliek stichtte de Angelsaksische missionaris Plechelmus zijn eerste kerkje. In 954 liet de Utrechtse bisschop Balderik van Kleef een nieuwe kerk bouwen en wijdde de kerk naar deze Plechelmus.

 

Als ik langs loop, is de kerk open. Met dank aan een actie van cabaretier Herman Finkers, die ervoor streed dat de belangrijkste kerk van Twente niet zou worden omgeturnd tot multifunctioneel gebouw voor recepties en beurzen. Het haalt de spirituele ziel uit de kerk, aldus Finkers.

“Vóór in de basiliek kun je door roosters de graven zien liggen. Onder andere bisschop Balderik ligt daar begraven. Het reliek van Plechelmus is in feite ook een graf. Daar kun je toch geen receptie houden! Sta je er een glas sherry te drinken, kijk je naar beneden, kijk je zo het graf in.”

Ik loop door het voorportaal de kerk in.
– “Ha, een bekend gezicht”, zegt de gastvrouw. Ik kijk haar verbaasd aan. “Waarvan kent u mij?”
– “U bent toch de bakker?”. De Twente korte /a/-foneem klinkt hard tussen de è en a in. De wangen van de vrouw lijken wat meer gespannen te worden bij de typische Twentse uitspraak.

Ik moet de vriendelijke oude dame teleurstellen. Of zou ze aan mij hebben gezien dat mijn opa ooit bakker was? Ze geeft mij een gelamineerd A4 met uitleg van de belangrijkste bezienswaardigheden. Zoals de grafsteen van bisschop Balderik, de kruisweg en driekoningentriptiek en de relieken van Sint Plechelmus als hoogtepunt, opgenomen in een verguld borstbeeld van onbekende herkomst. 

Ik leg het A4tje netjes terug op het tafeltje. De gastvrouw complimenteert mij. “U kunt wel vrijwilliger worden hier. Ik leg uit dat dat zo goed als onmogelijk is.
– “Woar kom iej weg dan?
Ik antwoord dat ik uit Den Haag kom.
– “Wat is wied vot”.

Het had overigens gekund dat ze mij had herkend. Ruim 11 jaar geleden, toen ik net mijn eigen bedrijf had, heb ik vrijwilligers uit de Plechelmusparochie praktische trainingen gegeven over onlinecommunicatie. Met name de toen opkomende sociale media als Twitter, Facebook werden besproken: Hoe maak je een account, hoe verbind je je aan anderen, wat kan je ermee als kerk. Zelfs kwam Hyves – dat in 2011 al over zijn hoogtepunt was – nog even voorbij.

Ik besluit mijn tocht voor vandaag. Ik brand een kaarsje bij Maria uit dankbaarheid. Van Maria naar Maria. Niet gedacht dat ik vanuit Scheveningen ooit zou wandelen tot in hartje Oldenzaal. Nog een etappe te gaan, de grens over! En dan is het ‘kloar’.

Routedetails

Wandeling

Borne – Oldenzaal

Afstand

26,5 km

Kenmerken

Katholicisme, beken, landelijk, recreatie

Plaatsen

Borne – Zenderen – Deurningen – De Hulsbeek – Oldenzaal

OV Start

NS Station Borne

OV Eind

NS Station Oldenzaal