Eerder dit jaar verscheen een nieuwe studie die het vraagstuk ‘virtuele Eucharistie’ nog eens onder de loep neemt. In de thesis ‘The promise and problematic of the virtual Eucharistic Mass according to the Roman Catholic Church’s position in ‘The Church and the Internet’’ graaft Andrew Labenek dieper naar die virtuele eucharistie.

In mijn in 2011 verschenen Handboek Kerk en Internet beschreef ik de uitdagingen en problematiek van rooms-katholieke sacramenten online. Immers, als gemeenschapsvorming en kerkopbouw op het web mogelijk zijn, zouden liturgie en sacramenten dan ook een rol kunnen spelen? Mijn conclusie, die ik later met cultuurtheoloog Frank Bosman verder uitwerkte, was dat het onmogelijk is om de Eucharistie, het hoogtepunt in het katholieke liturgische leven, online te kunnen vieren.

Bevorderen gemeenschapsopbouw

De studie van Labenek houdt zich bezig met de vraag of virtuele eucharistievieringen gemeenschapsopbouw kunnen bevorderen. Labenek onderzoekt die vraag vanuit het vertrekpunt dat sommige mensen een ‘echte’ Eucharistieviering niet kunnen bijwonen vanwege fysieke of geografische beperkingen, of uit angst voor geweld.

Volgens het beleidsbepalende document ‘Kerk en Internet’ van de pontificale raad voor sociale communicatie uit 2002 is het vieren van de Eucharistie online ongeldig omdat de presentie van Christus en een interpersoonlijke gemeenschap ontbreekt.

Labenek denkt deze bezwaren te kunnen beantwoorden in zijn studie. Volgens hem kan het deelnemen aan een (geldige) virtuele Eucharistie katholieke gelovigen helpen, zowel in catechetisch opzicht als in gemeenschapszin.

“Virtual reality is geen vervanging voor de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie, de sacramentele realiteit van de andere sacramenten, en gedeelde aanbidding in een vlees-en-bloed menselijke gemeenschap. Er zijn geen sacramenten op het Internet; en zelfs de religieuze ervaringen daar mogelijk door de genade van God zijn onvoldoende onderscheidt van de echte wereld interactie met andere personen van het geloof.”

Zo beschrijft de pauselijke raad voor sociale communicatie de verhouding tussen internet en de Eucharistie. Dat was in 2002, toen sociale netwerksites als Facebook, Twitter of LinkedIn nog niet bestonden. Hoezeer dit standpunt van de kerk over internet nog steeds relevant is, heeft de integratie tussen technologie en samenleving een flink stap gemaakt. Het gebruik van techniek om gemeenschappen te vormen (‘communities’) is vele malen sterker geworden. Het besef en het gebruik van internet voor geloofsdoeleinden, vooral via sociale netwerksites, is eveneens sterk toegenomen, zeker in Europa en Noord-Amerika.

Die wereld van digitale sociale interactie was in 2002 nog lang niet zo volwassen als nu. Sociale netwerksites hebben een geheel nieuwe wereld van mogelijkheden geopend: zowel voor informatie, communicatie als voor serieuze sociale interactie als voor vermaak.

Daarmee is het verschil tussen een ‘virtuele wereld’ en de ‘echte wereld’ verder samen gesmolten. In 2011 zei theoloog Erik Borgman dat nieuwe media een intellectueel raadsel zijn, waarbij hij de analogie van een nieuwe stadswijk oppert: met digitale buren, ver weg en dichtbij tegelijkertijd. En waar een kerk nieuwe antwoorden moet formuleren. Borgman concludeerde toen, dat bijvoorbeeld de kwestie van virtuele kerken nog niet is opgelost.

Dat heeft mijns inziens te maken met de verdere versmelting van ‘echte’ en ‘virtuele’ wereld die nog niet is voltooid. We staan nog maar aan het begin van ‘the internet of things’ – waar internet niet zozeer meer een verknoping is van pc’s, tablets en smartphones, maar een verknoping met hogere intelligentie van internettechnologie met dagdagelijkse geïntegreerde toepassingen. Ik schreef daarover in mijn artikel ‘12 voorbeelden van het ‘Internet of Things’ en de kerk‘.

Ik maak dit zijsprongetje om duidelijk te maken dat die ontwikkeling doorgaat en dat de kerk vroeg of laat wordt geconfronteerd met die nieuwe technologische mogelijkheden terwijl de hedendaagse vragen nog niet volledig zijn beantwoord. Immers, het ‘internet of things’ kan ervoor zorgen dat het verschil tussen ‘echte’ en ‘virtuele’ wereld afneemt in betekenis.

Terug naar de virtuele Eucharistie van Labenek. Het document ‘Kerk en Internet’ meent dat internet hooguit van toegevoegde waarde kan zijn voor liturgische vieringen in de ‘echte’ wereld. Het Vaticaan vindt dat virtuele communities niet adequaat de essentie van een community in de presentie van God kan evenaren. Echter, de cultuur van sociale netwerksites laat zien dat fysieke presentie geen absolute premisse is om sociale interactie te faciliteren. Daar is het én aanvullend én vervangend tegelijkertijd.

Om virtuele Eucharistie te duiden zijn de begrippen asynchroon en synchroon betekenisvol. Asynchroon houdt in dit verband in het ‘kerkzijn’ op internet door gemeenschapsactiviteiten als ervaringen delen, mensen ontmoeten, bidden en delen en schrijven over je geloof.

‘Een oplossing voor vervolgde christenen en landen met priestertekorten’

Labenek schetst een aantal voordelen die een geldige virtuele Mis kan hebben, ten opzichte van een geldige Mis offline. Het gebrek aan vieringen in regio’s waar christenen vervolgd worden, kan de roep om geldige virtuele missen vergroten. Voor plekken waar kerken worden bedreigd, of zelf gebombardeerd zoals in Pakistan, kan een virtuele Mis een veilig alternatief zijn.

Maar ook op plekken waar geen priesters zijn, of waar een priestertekort is om de Eucharistie te vieren, biedt het internet kansen, aldus Labenek. In dat geval kunnen katholieken toch iedere week virtuele Eucharistie bijwonen.

Bovendien zijn er nu nieuwe generaties die volledig opgroeien in virtuele werelden. Voor hen kan een virtuele Eucharistie veel meer toegankelijk zijn. En dan zijn er katholieke gelovigen die fysiek niet in staat zijn om de Mis te kunnen vieren. Ten eerste omdat er geen katholieke kerk direct in de buurt is, danwel omdat mensen ziek zijn of andere fysieke beperkingen dat ze niet naar een kerk kunnen gaan.

In al die gevallen vindt Labenek dat internettechnologie deze beperkingen kan opheffen.

Labenek is tevens van mening dat virtuele vieringen het bezoek aan vieringen offline kunnen bevorderen. Hij gaat ervan uit dat de ‘echte’ viering in de kerk de meest ideale viering is en dat katholieken er naar moeten streven daarbij te zijn. Echter, door een druk leven, werk, familiezaken, gezondheid, sociale verplichtingen enzovoorts kan een kerkbezoek erbij inschieten. Voor die mensen kan een virtuele Eucharistie van aanvullende waarde zijn.

De onderzoeker waarschuwt de kerk dat zij – net als andere sociale organisaties – nieuwe technologieën serieus moeten nemen. ‘Als de kerk niet op een geschikte manier nieuwe technologie weet te gebruiken, dan zal de kloof tussen de rooms-katholieke traditie en hedendaagse cultuur verder vergroten.’ Met als gevolg dat nog minder mensen naar de kerk gaan terwijl een online kerk, inclusief een online variant van de Eucharistie, daarvoor oplossingen heeft.

Transsubstantiatie en virtuele Eucharistie

In het tweede hoofdstuk van de uitermate boeiende studie bespreekt Labenek het theologische concept van de transsubstantiatieleer. Die leer is uiteraard essentieel in de betekenis van de Eucharistie: (echt) brood en (echte) wijn zijn lichaam en bloed van Christus na de consecratie. Labenek haalt enige critici aan van die leer, en vergelijkt de rooms-katholieke visie op de transsubstantiatie op de visie van anglicanen en lutheranen. Naar mijn idee is dit het zwakke deel van zijn betoog. Labenek meent dat vroege christenen nog leefden in een tijd dat de transsubstantiatieleer niet van toepassing was en dat daarom er mogelijkheden liggen dat virtuele eucharistie mogelijk is, nu 19 eeuwen later.

‘Anders dan de Mis nu, werd de eucharistie niet gehouden in ‘vaste’ kerklocaties maar waar het veilig was om de mis te vieren’ aldus Labenek. In de eeuwen daarna zijn er diverse hervormingen van de manier van vieren, met als laatste toevoeging de rol van televisie en radio in de kerk. Omdat internet vele malen interactiever is, zou deze het moeten kunnen winnen van massamedia.

‘Het internet biedt virtuele instellingen. Een persoon kan worden vertegenwoordigd door een digitale avatar en daarmee een mis bijwonen die een – eveneens digitaal vertegenwoordigde – priester op enig online platform. Het concept van een gemeenschap in de heilige Eucharistie kan daarmee worden bewaard. Mensen zijn niet alleen in staat zijn om de mis te horen, maar ze zijn in staat om te participeren. Ze kunnen hun avatars laten staan, laten zitten of laten knielen overeenkomstig de rituelen van de viering. Zij kunnen reageren op de psalmen door te reactie te typen of spreken ze via een digitale microfoons uitspreken. De virtuele mis geeft een persoon een ervaring die dichter bij een ‘echte’ viering zit dan bijvoorbeeld de radio biedt.’

Labenek werkt dit verder uit. Ook digitaal brood en wijn kunnen het fysieke brood en wijn vervangen. ‘Het is technisch mogelijk om brood en wijn te maken in een virtuele omgeving. Tijdens een virtueleMis, brood en wijn kunnen aan de avatars worden uitgereikt door priesters en acolieten. De mensen verzamelen zich in de virtuele kerk tijdens de communie om hetzelfde brood te delen.

Dit suggereert dat het materieel haalbaar is in de virtuele omgeving om brood en wijn te representeren.’ Immers, denkt Labenek, het echte brood en de echte wijn verandert niet in een echte viering, en dat gebeurt ook niet in een virtuele omgeving. Dus kan de betekenis ervan worden gelijkgeschakeld. Sterker nog, Labenek denkt dat voor mensen met glutenallergie een virtuele representatie van brood en wijn dé oplossing is.

In zijn eigen voet geschoten

De uiteenzetting van het betoog van Labenek om te komen tot een virtuele Eucharistie, boeit. Zijn praktische, danwel pastorale overwegingen om gelovigen in de gelegenheid te stellen om een Mis bij te kunnen wonen zijn overtuigend genoeg.

Toch schiet hij uiteindelijk in eigen voet. Labenek onderkent dat een avatar geen brood en/of wijn letterlijk kan nuttigen. ‘Ondanks dat kan een kerkganger de betekenis van brood en wijn volgen, waardoor de wens om een echte hostie te nuttigen kan afnemen. Als een geconsacreerde hostie – Lichaam en Bloed van Christus – in betekenis wordt aangenomen, dan is het aannemelijk dat Christus in zowel fysieke als virtuele verschijningsvorm kan worden aanvaard’.

Hier overschat hij toch echt de importantie van de transsubstantiatieleer. Blijkbaar beseft hij dat, want na deze aanname schetst hij dat deelnemers aan een virtuele Mis zelf thuis brood en wijn voor een webcam kunnen plaatsen. Deze brood en wijn consacreert de priester dan op afstand (vergelijkbaar met de zegening via de televisie, zeg maar).

Voor een virtuele transsubstantiatie zal hij de handen niet op elkaar krijgen. Een avatar die de communie virtueel ontvangt, is te futuristisch voor dit moment.